13 stammen

In onze synagoge zijn de 13 Stammen terug te vinden aan de onderkant van de grote koepel. In de ronde medaillons staan de symbolen voor elke stam afzonderlijk weergegeven.

De volgorde waarin de stammen staan is dezelfde als tijdens de mars na de uittocht uit Egypte. Voorop de Levieten, daarna de stammen van Issachar, Juda en Zebulon.

Vervolgens de stammen, dus mannen, vrouwen, kinderen, vee en bagage, van Ruben, Simeon en Gad. Hier achter kwamen de stammen van Efraïm, Manasse en Benjamin. De stammen van Aser, Dan en Naftali vormden de afsluiting van deze landverhuizing. (Numeri/Bemidbar 2:1)

  1. Reuben, de liefdesappel. Hij is de eerste geborene. "Gij die opbruist als het water". (Genesis/Beresjiet 49:3)
  2. Simeon, de vesting. (Genesis/Beresjiet 49:5)
  3. Levie, het borstschild met de twaalf vakken. De stam van Levi leverde de eerste "kohen gadol" [hogepriester], namelijk Aäron. (Genesis/Beresjiet 49:5) Zie verder bij Kohaniem en Levieten.
  4. Juda, de leeuw. Aan deze stam ontlenen de joden hun naam. (Genesis/Beresjiet 49:9)
  5. Zebulon, het schip. Hij zal wonen aan het strand bij de schepen, "en zijn zijde zal naar Sidon terugkeren". Deze omschrijving maakt duidelijk dat de stam van Zebulon zich vooral met handel bezighield. (Genesis/Beresjiet 49:13)
  6. Issachar, de beladen kameel (oorspronkelijk een ezel). (Genesis/Beresjiet 49:14) De juiste omschrijving is een bonkige ezel. Issachar wordt beschreven als een geleerde. De ezel is dan ook beladen met boeken. (In tegenstelling tot in het Nederlands, staat in het Hebreeuws ezel niet voor dom, maar voor een dier dat veel kan (ver)dragen).
  7. Dan, de slang. Een adder, die bijt in de hielen van het paard. (Genesis/Beresjiet 49:16-17)
  8. Gad, de tent. (Genesis/Beresjiet 49:19) De tent staat wellicht als symbool voor een tentenkamp. Gad was vooral een strijder, soldaat zonder vaste woonplaats.
  9. Asjer, de vruchtboom.(Genesis/Beresjiet 49:20) Hier wordt een olijvenboom mee bedoeld. Uit de olijven werd de olie geperst die nodig was om bijvoorbeeld de lichten in de tempel te laten branden.
  10. Naftali, de hinde. (Genesis/Beresjiet 49:21) Hij liep zo snel als een hinde. Er is hiervan een mooi verhaal in omloop. In het kort: Ezau verhindert dat Jacob begraven kan worden in Hebron, spelonk van Machpela, door te stellen dat hij recht heeft op een plek in het familiegraf van de aartsvaders, zich beroepend op het eerste geboorterecht. De bewijzen dat dit niet juist zou zijn lagen in Egypte. Naftali krijgt de opdracht om die bewijzen te gaan halen. En hij loopt zo snel als een hinde.
  11. Benjamin, de wolf. Hij zal als een wolf verscheuren. (Genesis/Beresjiet 49:27)
  12. Efraïm, de stier en
  13. Manasse, de eenhoorn. Zij komen in plaats van de niet bestaande stam Jozef (Genesis/Beresjiet 49:22). want zij zijn zonen van Jozef. (Deuteronomium/Devariem 33:17)


Meer over de stammen



Naar onze website Naar deze pagina on the web