Jodenbrief
Jodenbrief
Deze term
Jodenbrief wordt gebruikt voor de brief van de burgemeesters van de steden in de zeventiende en achttiende eeuw, waarin aangegeven werd dat joden ongewenst waren in een bepaalde stad.
Uit 1767 dateert een dergelijke brief van de
burgemeesters van Enschede aan de Hoog Welgeboren Gestrenge Heer de drost van Twente te Goor. In dit schrijven kunnen wij lezen dat in de stad Enschede op dat moment
"... sig werkelijk drie Joodsche Huyshoudinge bevinden alle beladen met kinderen, waarvan er reeds 8 of 9 volwassen en huwbaar zijn...".
In hun brief aan de drost onderbouwen de burgemeesters hun verzoek om een bepaald gezin niet toe te laten met de volgende (moderne ?) argumenten:
- "... voor enige tijd hadden zich hier vier Joodse families gevestigd, ιιn daarvan verviel al snel tot de diepste armoede ..." (en de stadsarmenkas zou niet voor ondersteuning zorgen).
- het andere gezin verviel "... tot een slegt en strafwaardig gedrag ...".
- bovendien hielden zij "... ongeoorloofd lombaard ...".
- daarnaast gebruikten zij "... slinkse streken in de negotie ten nadele van de verdere goede ingesetenen ...".
- het ergste is misschien nog wel dat zij beroepen uitoefenen die ook al door niet-Joodse ingezetenen worden uitgeoefend.
Deze burgemeesters waren waarschijnlijk: Jan Berend Lasonder, Hendrik Weddelink, Hendrik Hoedenmaker, Hendrik Gerritzen, Jorryen Stroink, Hendrik Sweers en Bernardus Immink. De Drost: Frederik Jan Sigismund van Heiden tot Ootmarsum.
De brief is geschreven omdat de drost waarschijnlijk vond dat de aanvraag van een Jood om zich te vestigen in Enschede gehonoreerd moest worden. Gedurende de gehele achttiende eeuw zijn het de burgemeesters van een stad die daar over beslissen. Pas bij de bezetting door Napoleon in de
Franse revolutie komt daar verandering in.